Nulmeting insecten 2021
Een van de aanbevelingen in het inventarisatierapport van de Renderklippen 2009, uitgevoerd door de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging (KNNV afdeling Epe-Heerde), is het realiseren van een landschappelijke en visuele verbinding van het Pluizenmeer en het Wollegrasven. In samenspraak tussen de KNNV en Bea Claessens, bosbeheerder van de gemeente Heerde, wordt door het kappen van een strook bos een verbinding gemaakt tussen de twee vennen Pluizenmeer en Wollegrasven. De verbinding betekent een uitbreiding van het habitattype droge heiden. Door de verbinding tussen de twee vennen wordt de biotoop voor libellen, vlinders en hagedissen sterk verbeterd. Het gaat door verzuring, verdroging en stikstofovermaat erg slecht met deze soorten. Door twee leefgebieden met elkaar te verbinden worden de overlevingskansen sterk verbeterd. Vlinders en libellen kunnen zich niet door het bos verplaatsen, maar wel via deze verbinding. Dit geldt ook voor de zandhagedis en de levendbarende hagedis die op de Rode lijst respectievelijk de status kwetsbaar en gevoelig hebben. Hagedissen hebben open zonplekken nodig, dergelijke plekken zijn erg schaars geworden.
Op de overgang van het Wollegrasven naar het Pluizenmeer ligt een helling die door het kappen van de bomen in de zon komt te liggen. Daarvoor moet een strook van circa 30 à 40 meter breed worden gekapt. Een deel van de kap betreft overigens fijnsparbos dat door de letterzetter is aangetast en binnen enkele maanden zal afsterven. Ook broedvogels als Nachtzwaluw, Boomleeuwerik en Roodborsttapuit profiteren van de nieuwe verbinding.
Begin 2021 is aan de insectenwerkgroep van de KNNV Epe-Heerde gevraagd om voorafgaand aan de boskap een inventarisatie uit te voeren van de insectenfauna. Een zogenaamde nulmeting. Hierbij werd tevens gevraagd om soorten van de zogenaamde Rode Lijst en/of doelsoorten van het habitattype ‘droge heide’ volgens Natura 2000 extra te volgen. Een nulmeting, gedurende 1 telseizoen, van insecten en met name van dagvlinders en libellen is in grote mate afhankelijk van de weersomstandigheden en de fluctuaties in de jaarpopulaties. Door een vergelijking met de landelijke trends, zoals die wordt bijgehouden door de Vlinderstichting, ontstaat een duidelijker beeld. Het aantal soorten en de beschrijvingen uit het “inventarisatierapport Renderklippen” (2009) van de KNNV zijn wel gebruikt, maar is geen goed vergelijkingsmateriaal, omdat daarin niet specifiek naar het Pluizenmeer en Wollegrasven werd gekeken. Het aantal tellingen, verspreid over het telseizoen geeft wel een goed beeld over de aanwezigheid van de vroege alsmede de late soorten en alles wat daar tussenin zit. Het spreekt voor zich dat bij het herhalen van deze inventarisatie na de boskap, met de bovengenoemde omstandigheden rekening moet worden gehouden.